donderdag, maart 24, 2005

vertrek, lieve avondster

Op een glooi
van een zwart laken van verdriet
bewegen de sterren
als tranen glinsterend,
mee met mijn leven
naar de gevreesde horizon

daarachter heerst niets, leeft niets
zal alles versterven,
verzwolgen in een ongevoelde draaikolk
van onmetelijke leegheid

en mag het een troost zijn
te geloven
dat de krimpende maan ook
met mij, met elke ster,
met de duisternis van weemoed
en met al haar verscheurende energie
maar
zonder bevrediging of vervuld verlangen
zal verdrinken

en

verstommen in mijn geest?

ik vertrouw mijn testament
toe aan de oostenwind
en schenk aan de nacht
de ziel van mijn laatste woorden

dinsdag, maart 15, 2005

Een gedicht. III

Een gedicht. III

ach lief meisje,
jij, liefje, ja, jij
wier huid rimpelt en terug vlak wordt
als je mijn woorden spreekt
- net alsof zij deinend rondwaren in je lichaam
op zoek naar hun thuisland
– je hart –
terwijl ik vanop een verre maan toekijk
hoe jij hen koestert en bemint,
niet mij

ach lief meisje
jij, liefje, ja, jij
naar jou jaag ik mijn zinnen
altijd opnieuw elke nacht,
zonder dralen, ik jaag hen op pad
zij zijn niets zonder jou,
niet zonder jou

dinsdag, maart 08, 2005

Voor Eurydice (III)

Voor Eurydice (III)

Eurydice, blijft de wonde bloeden,
Blijven de weerhaken kerven in mijn hart?

Ik wil Daedalus zijn, en van je wegvliegen
Naar de Hades, maar mij ontbreekt het vuur
In mijn hart om de was te doen smelten.

Ik wil als een vliegtuigspoor aan de lucht vervagen
Om nooit meer te verschijnen
Maar ik ben van vlees en bloed en aan jouw gekluisterd.

Een vlinder, die een eindeloze winter moet doorstaan.

Spaarbekkens van verdriet barsten uit elkaar
Onder mistroostige regens, mijn hart verdrinkt
En zinkt neer in het slijk van bittere zelfverachting,
Het laatste licht versterft boven de moerassen...

Eurydice, wees Diana,
Ik wil moedeloos als Actaeoon sterven
Door jouw bijtende woorden.

Voor Eurydice; II

Voor Eurydice; II

Als ik jou was
en jij mij,
dan zou jij van mij houden,
zoals ik nu van je hou.

Maar dan zou ik niet langer talmen,
zoals jij nu doet, liefste.
Ik zou het verleden vergeten
en je evenzeer beminnen.

Als ik jou was, en jij mij,
dan zou het niet lang duren
eer ik van jou zou zijn,
en jij van mij.

Een gedicht II

Een gedicht II

zeg mij niet
in deze schemernacht
dat je loog,
dat je mijn hart in schijngeluk wiegde
en mij eigenlijk bedroog
- ik geloof het niet!

met kalk tekende je mijn naam
op de muren
met je vingers mijn woorden
in het water
en op de taken van de bomen
zong je mee met de wind
dat je liefhad, mij,
en je voor je liefde leefde
voor ons

ik geloof het niet!

Zeg mij niet
in deze beschonken schemernacht
dat je loog
dat alles eigenlijk is als
alles eigenlijk was voorheen
dat je mij bedroog

ik zal het nooit geloven

maandag, maart 07, 2005

Poëzie

Poëzie

Poëzie

is de geur van een zoete vrucht
die plots uit de kiem is gegroeid en na lang rijpen
vlekken naliet op het hart van de dichter

Zij is van licht dat straalt of eens vervaagde
de dode schaduw die nooit verdwijnt

Zij is de gipsen afdruk
van zo vele liefdes en van zo veel pijn
van verwondering en angst uit alle eeuwen
en van al het lijden dat de mens mateloos
heeft geleden, overal, in alle tijden

Soms is zij een tweede, zwijgende stem
die zegt wat de eerste niet zeggen kan

Soms is zij de kille westenwind
die motregen jaagt in je nek,
soms streelt zij je hart,
soms is zij een wapen

Maar altijd is poëzie
het meesterlijk mengen van woorden en verzen
tot hetzelfde pigment van een gevoel

Vloed

Vloed

Eeuwenlang al rolt het water aan en aan
tussen de schimmen uit het verleden,
vage gezichten, ooit heersers over andermans bestaan,
storten de lichaamswarme golven zich op het strand

Zwaardgekletter, napalm, verdroogd bloed en lange messen
V2, musketten, asgrauwe ruïnes tegen helrode lucht
moskeeën omkranst met hellebaarden, geweren, lijken
verkommerde rozen verstorven onder moessons
van tranen, een tijdloze oceaan van dood en kwelling
werpt zich op het strand.

Eeuwenlang al rolt het water aan en aan
de zee, een zwart mengsel van illusies en waarheden,
van onbeholpen beelden van gif en leed en venijn
de zee, die oude zee van tranen en loeiend krijsen
beroert steeds het haveloze zand van nu
en stijgt met de tijd, zij groeit elk ogenblik aan, zij,
een woeste watermassa die maar blijft razen, ongeremd.

En ik,
een golfbreker
niet verder reikend dan het droge zand,
breek slechts mijn eigen tranen
en schrijf woorden in de bodem
die ook door de golven zullen worden verslonden,
in stilte verdronken onder orkanen van motoren.

Een gedicht I.

Een gedicht I.
(09-01-2004)

Ik zag haar op het strand
en ik streelde haar met mijn felle stralen
maar zij zag mij niet,
wel de blanke golven

Ik zag haar door de straten dwalen
en in haar oren blies ik: “ik ben je gids”
maar zij hoorde me niet
boven de ruisende bomen

Toen zag ik haar baden in het avondlicht
van de rivier - zij wenkte!
Mijn gezicht spiegelde al deels
op haar huid, toen hij kwam van achter me,
een ander! - ik besef:
het was niet voor mij geweest.

Ik stelde geen vragen en ging,
en terwijl hij achter zich het spattende water hoorde

treurde de verstomde moerasvogel
om mijn onwaardig heengaan in het zand

Voor Eurydice V

Voor Eurydice V

(Aan de lucht schittert de maan
- zij blijft!- en ik hoor enkel jouw stem…)

Uit de lucht valt goud en zilver
en op de kille winden staan wij samen,
twee bijen in de gesloten lelie van de liefde,
bij dageraad dobberend op de dralende waas
aan de horizon…

Zij gooide zand in onze ogen en in ons hart
voelen wij slechts onze woorden strelen
en nergens hoort men hoe de eerste druppels
vallen op de verdroogde oases van onze ziel

nergens? Nee, soms toch,
in de verdwaasde stilte van de nacht.

Psychisch gepassioneerd

Psychisch gepassioneerd

Ik wou dat ik je kussen kon
Voor een raam
Om twaalf uur ’s nachts

Ik wou dat ik je overal voelen kon
Je smachtende lippen, je uitgelaten hart
Als ware ik je tweede huid

Ik wou dat je lichaam mijn bed was,
Je armen en benen mijn donszachte deken
En mijn kussen de vallei in je borst

Ik wou dat ik mezelf in je dwelmende geur verliezen kon
Dat onze dijen trilden als het lenteriet
Op de wind van verlangen

Ik wou dat ik dan de zinderende lucht kon afkoelen
Met een stormwind van likkende vlammen
Met strelende vingers van sterren en maan

Ik wou dat wij elkaar hadden gevonden
Om zo om twaalf uur ’s nachts voor een raam
Gloeiend openbloeiend in elkaar vrijwillig te vergaan

Het laatste avondlied

Het laatste avondlied

Ik schudde mijn adem van me af
En daarmee al het zonlicht dat mij
Verblindend mij deed huilen

Ik hield van de nacht, en zie, nu blijft de maan,
hoop en wanhoop om de ongrijpbare liefde, voor altijd
voor mijn trillende ogen, verstijfd van verdriet
Nu, alsjeblieft, nooit, nu nooit meer, ik smeek het!

Hoop versterft in het laatste en eeuwige avondlied
dat een traan doet glijden, een verwelkte lotus
je wangen strelend, de vlek op de brief.

Ach, ik wentel rond en rond op de wind
En in de verte verzint een kind de laatste strofe
Van een nooit gezongen avondlied.

Uit hun wonden vloeide...

Uit hun wonden vloeide...

Uit hun wonden vloeide bloed
en in hun ogen las men de overwinning.
Bloed sijpelde door de spleten en kieren
van de armzalige huizen,
moeders verontrust om hun ongeboren kind
zochten in de puinhopen naar de laatste dokters
en in de spiegeling van al dat lijden
zag men het blanke gezicht van de vijand

Bloed drupte uit hun wonden,
verdampte, en de wind bracht het tot bij ons:
het viel neer als tranen op mijn wangen
het viel neer en men veegde het weg als slijk

De laatste kinderen van Mosul vielen
maar er waren geen mensen meer om hen te begraven
want zij lagen in de koude armen van hun moeders
terwijl de ogen van hun vaders het daglicht verloren
toen de kogels hun harten versteenden.

Allahoe-Akhbar - Allah is groot
schreeuwde de huilende moeder
die geen moeder meer was
Allahoe-Akhbar - Allah is groot
fluisterden de kinderen van Bagdad
elkaar toe onder de gierende raketten
Allahoe-Akhbar - Allah is groot
riep de man bij de uitvaart
van zijn vader en moeder…

En blanken trillen op hun benen.
Hun laffe oorlog zaaide haat en wraak,
en daarvan leven nu de wanhopigen.

Allahoe-Akhbar schreeuwt de menigte in Ryaad
en in onze huizen wordt verteld dat zij bedreigen
Allahoe-Akhbar roept de huilende massa in Ramallah
en in onze huizen heerst angst:

Het vuur door ons aangemaakt,
verschroeit nu ook ons gelaat.

Wee de weerloze die nu nog tot Allah bidt,
maar straks voorbij moet in onze straten

Spring

Spring

Waarheen leiden al deze wegen, vraag ik mezelf,
waar begonnen ze en waarlangs strelen ze de
huid van het land – welk land is dit?

Wat zijn de donkere schaduwen
in het maanlicht, wat zijn ze, overdag?
Wat is het licht aan de hemel en op het water
en wat betekent de boodschap in het zand?

Hoe verglijdt de tijd en hoe verglijdt
het landschap mee, tot waar monden
de rivieren uit en waar vind ik hun bron?
Ach, in de ziel van je geliefde is het
in de lente van de passies een en al dwalen.

De kraai en de zee

De kraai en de zee

Waar de helrode gloed verstierf onder de nevels
Van de avond, vloog een eenzame vogel naar zee.

Een kraai was het,
en mijmerend gekras verried zijn droefnis
toen de laatste hoop verdween achter de horizon,
en men zag enkel nog duisternis in zijn pikzwarte ogen.

Vederloos zweefde ik op de avondbries naar zee
liefde die niet gedeeld werd, verdween onder de kimlijn
om nooit meer te verschijnen: mijn hart werd kleurloos,
maar in mijn ogen zag men nog steeds het azuur

de ogen staarden blind in mijn pupillen
en ik vloog heimelijk naar zee,
het graf van verdronken begeertes.

Langzaam viel de uitgeputte vogel naar beneden
het zout brandde al in zijn ogen, en hij huilde:
alleen zijn einde bracht het einde, de vervulling.
Net voor hij verzonk, richtte hij zijn ogen op
naar het laatste reepje licht in de verte

daarna verdwenen zij samen

Helse klokken luiden...

Helse klokken luiden...

helse klokken luiden in de bergen
als het bliksemt in je hart
heerst in je hoofd de dood

krijsend licht dwaalt door de bossen
de eenzame wandelaar ben je
als het bliksemt in je hart

als het bliksemt in je hart
valt nergens te schuilen
voor ’t verpletterend huilen dat volgt

men zegt...

men zegt...

Men zegt:
de vreemde werkers nemen
wat van ons is,
zij spreken andere talen
en richten zich tot Boeddha
of, erger nog, tot Allah,
en zij doen dezelfde dingen anders,
staande met hun sluwe voeten
op onze gouden gronden.

Maar ik zeg
voor de dood en voor het lijden
hongerend op de vlucht
zochten zij zich
als zwervende zwaluwen betere oorden
ver van hun dierbaarste velden,
om er als vreemdeling als gelijke te werken
voor hun eigen kind.

Maar toch begrijp ik jullie,
want voor hun veulens
roepen ’s winters alle paarden,
wit of bruin, ros of zwart,
om het hardst
om hetzelfde hooi

Voor Eurydice IV

Voor Eurydice IV

Gisteren
gingen de halfverroeste klokken aan het luiden
in de gammele toren van mijn hart.
de ochtend opnieuw aangebroken
na de nacht die voor de middag kwam
werd voor ’t eerst door onwennig opkomende
zonneblikken glimlachend begroet.

Gisteren
werden de winterwinden
die schuurden langs de muren van mijn ziel
de droge sirocco die de sneeuw in mijn borst
opnieuw rood maakt met kriebelend stof.

Gisteren
verdreven jouw zachte lippen
de kille toendra op mijn wang
en deden er lila lonkende korenbloemen floreren,
hun wortels bliksemsnel ontsproten uit mijn hart,
die al keken naar daar waar ’s middags
de zon ging schijnen, een stukje lager dan het zenit.

Nu
bloeien zij nog steeds
onder een afwezige zon.
be betraande ondergrond doet hen goed
maar die, die heb je niet gevoeld

Gelukkig maar.

Mijlenver

Mijlenver

Mijlenver,
mijn ochtendster

mijn maanlicht,
mijn dwaallicht,
ver weg

mijn avondlust,
mijn geestesrust,
en toen
vlak voor de eerste regens
mijn blozende tropenkust:

haar strelen nu andere winden

Want nu scheiden
wel duizend jaren
sterrenlicht
mij van haar en
niets,
nee,
niets dat zwicht
ondanks mijn laatste smeken

Ik besef
dat wat ons scheidt -
kille lucht en bijtende stilte -
nu nog het enige is
wat ons met elkaar verbindt

Memoria

Memoria

Als dichter zal ik sterven zonder rozen
Wanneer de zon de dauw doet trillen op het gras

Als dichter zal ik sterven zonder rozen
Met de dageraad, bij dalende maan

Schreeuwend staal zal spreken, en uiteenbarstende muren
En men zal rozen gooien naar de moordenaars

Maar in elke bloem zal mijn hart herrijzen;
In de maan elke nacht, ik zal blijven!

Ik zal blijven in je hart, Eurydice, en als ziel van mijn woorden
Ik zal blijven in het was van de gedoofde kaarsen
En als de wind opsteekt, in de sprekende lippen op het water,
Terwijl de kogel zal roesten op de bodem.

Als dichter zal ik sterven zonder rozen
Wanneer de hemel rood kleurt met mijn bloed.

Als dichter zal ik sterven zonder rozen
Wanneer de laatste sterren verstard versterven
In de verblindende gloed van de emoties

Dan zal ik sterven zonder rozen,
Ja, zonder rozen.