vrijdag, februari 24, 2006

Paleografie: tekstverklaring

Een vlinderige lentenevel laaft onze ogen, gedrenkt in
vluchtige druppels van honing; als een bron, borrelend
op uit de diepten, tintelt onze borst,
versmeltend in een wassend meer,
zo liefelijk, een omhelzing,
zo liederlijk, onbeschaduwd,
Tot de aarde ons lijkt te beven

Blinde golven rollen langs de rotsen, tot de verzengende zon,
wij zien geen woorden, horen geen brand,
doch dansend fluistert de wind de waarheid,
strijkend door onwillige haren

En verdroogd en tijdig gloeiend
onttrekken zich smeulende vlammen
in de handen van het wijkende water:
nu rest ons slechts nog
de prikkende pijn van 't vagevuur