woensdag, mei 04, 2005

Lacrima in deserta

Lacrima in deserta

Alleen zit ik hier, moe, en vol ontzag.
Geen woorden resten mij nu nog
dan deze, van zilt zelfbedrog
en steeds weerkerend zelfbeklag

verwrongen verzen. Ach mijn lief,
alle landen, alle zeeën, de hele wereld
heb ik doorkruist, geheel niet geregeld
waren de wegen waarlangs ik zwierf,

op zoek naar het wezen van mijn leven
zoals jij het noemt, maar wat jij bent.
Maar nu zit ik hier, een ellendig geval,

omringd door bergen die alle moed ontnemen
om jou ooit terug te zien, verheugd of ontstemd,
hier, in mijn duister verborgen tranendal.

Aube (10-12-2003)

Aube

Van sluimerend verlangen vervuld,
versterf ik in mijn gedachten,
maar toch blijf ik geduldig wachten,
in nevels van weemoed gehuld.

Zoals de vogels om ‘t eerste zonlicht smachten
en haar begroeten met gefluit dat de hemel vult,
zo verlang ik naar jou, geleid door krachten
van onweerstaanbare drang, van hoop en geduld.

Maar soms lijken zij ook te tanen: de tijd,
die genadeloos traag verstrijkt, stelt mij op de proef.
En nu doe jij reeds de dag ontluiken, geheel onverwachts,

voor een ander, die door begeerte niet langer lijdt,
en jou ‘s morgens begroeten kan. Maar ik blijf droef,
want voor mij rest alleen nog de naargeestige nacht.

Ik heb je gezien met hem

Ik heb je gezien met hem

Ik heb je gezien met hem. Je gaf toe
aan zijn avances, en ik zag hoe
hij je zachte wangen kuste,
en hoe zijn arm om je middel rustte.
Ik zag het, en zuchtte. Ik was moe,
want terwijl jij gisternacht van hem droomde,
zoals ik anders van jou doe, kon ik enkel huilen:
jij zou me altijd ontvluchten, tot in de dood toe

Was ik maar het ruisende lenteriet

Was ik maar het ruisende lenteriet

Was ik maar het ruisende lenteriet
Dan zong ik jou het ochtendlied
Van de ontloken hyacinth, het ontblote tulpenrood
Waarvan de dauw pas is verdwenen

Dan bezong ik langs de oevers van de Leie
Je lieflijke ogen, je lieve geest
En benijdde ik het water dat je naam
Mag dragen van mij weg naar overal en terug
Tot het krachteloos opgeeft in verdwaald zwijgen

Was ik maar het ruisende lenteriet
Dan zong ik jou het avondlied
Van de zich geheimzinnig sluitende lelie,
De zwaluwen boven het water, de zuchtende roos

Dan bezong ik langs de zijde van elke vijver
Je haren, je gelaat, je hele jij
En benijdde ik de avondbries die je beeld
Mag doorfluisteren aan alles en iedereen
Door de takken van de linden en wilgen heen
Door de fijne lucht, tot aan de sterren
Tot aan de maan
Tot bij jou

Ach, was ik maar het ranke lenteriet

dinsdag, mei 03, 2005

Geen bij.

Geen bij

Ik hou van je
zoals ’s zomers buiten
de bijen van bloeiende bloemen houden.

Ik wil je geurende haren kussen
zoals de bijen ’s zomers zoiets doen
binnenin een welriekende roos.

Ik wil je liefhebben, ik wil je beminnen.

Maar zoals een bij een bloem slechts
eenmaal kust, nog niet in een ogenblik,
zo wil ik jou niet voor slechts
een druppel tijd in de golvende oceaan van mijn leven

Want, liefste,
ik wil je hier, ik wil je nu,
en voor altijd.

Meer niet

Meer niet

je strelende hand
glanzende bladeren in de middagzon
zacht ruisend op de wind
een fluitende merel ergens boven ons
kriebelend gras
en niemand die ons ziet,
meer, nee, meer hoef ik niet

Een Gedicht. V.

Een Gedicht. V.

ik schrijf lente in woorden
voor ieder die lezen kan,

ik toon vage maan in heldere klanken
en ontvouw dit aan ieders ogen

ik schrijf tastbare, warme gloed
tintelend aan ieders vingertoppen,

ik spreek verpinkt geluk in inkt
maar mijn woorden zijn zwart, niet rood,

en mijn keel verkrampt,
mijn vingers worden kil
en mijn ogen verglaasd.

maar niemand
nee
werkelijk niemand die het ziet…

Een gedicht. IV.

Een gedicht. IV.

ik ben de slaaf van mijn geweten
en heb ik iets verkeerd gedaan
dan zal ik mijzelf verscheuren.

ik ben de slaaf van mijn geest
en telkens als ik struikel,
dan reet ik opnieuw de wonden open,
halfgesloten krijsend zoals ongeslepen messen
aan vleeshaken houwen
of door het lint gaande verlegen vrouwen

zo

ik ben de dienaar van het hart
en niets van al het voorgaande
dat zo mijn lichaam en ziel tart
dan de verwarde verzinsels die ik spui
en de tranen die zich willen nestelen
in elke doordrenkte ooghoek,
parelend in de eenzame schemernacht.

Waarom sterft mijn slaafse waken
zonder geluid of teken van vervulling
pas enkel als de sterren slapen en de
muziek verstilt in de straten?